Net terug van de Tiger Leaping Gorge trekking met pijn in de beentjes. Terwijl de halve familie ligt te maffen even proberen de laatste 10 dagen samen te vatten.
Na de rijstvelden in Longji Titian zijn we met een binnenlandse vlucht naar Kunming gevlogen. Kunming, die stad waar je nog nooit van gehoord hebt en die meer inwoners heeft dan Rome en Parijs bij elkaar.
Omdat ik een bijzonder uitziende ontstekende plek op mijn voet had ben ik samen met Linda naar het lokale ziekenhuis gegaan. De twee meisjes achter de balie spraken allebei geen Engels en deden niet veel meer dan een hoop giechelen, maar na een tijdje namen ze ons toch op een tour door het ziekenhuis. Toen we de afdeling General Surgery binnenliepen werd ik wel even bang, maar dit bleek gelukkig gewoon de huisartsen-afdeling te zijn. Daar vonden we een oude Chinese wijze man die samen met een vertaal-app op een telefoon van de giechelende receptiemeisjes wist uit te leggen dat er eigenlijk niks aan de hand was en dat we 25 yuan (ongeveer 3 euro) moesten betalen. Dat hebben we netjes gedaan en 3 dagen later was mijn voet weer normaal. Einde.
Daarna hebben we met behulp van de Lonely Planet de walking tour door de stad gedaan. Tussen alle gigantische gebouwen en communistische symbolen lag een Boeddhistische tempel, bewaakt door hordes schildpadden in het water eromheen.
Vanuit Kunming zijn we met de bus naar Dali gegaan. Dali ziet eruit als een traditioneel Chinees stadje, met stadsmuren en al. Het is erg toeristisch, maar de toeristen zijn voornamelijk Chinezen. Dit betekent dat je constant tussen tourgroepjes door aan het lopen bent, en dat je als westerling constant op de foto gezet wordt.
Op de tweede dag in Dali zijn we naar een toeristische highlight gegaan die omschreven werd als “3 Pagoda’s”. Ze hadden het beter “3 Pagoda’s en 600 tempels verspreid over een gebied van 6 vierkante kilometer” kunnen noemen, maar dat paste waarschijnlijk niet op het bordje. Na een kleine 6 uur rondlopen hoopten we met z’n allen dat er bij de uitgang van de ene tempel niet nog een andere zou verschijnen. Het was wel écht heel mooi, Chinezen zijn duidelijk heel goed in het aanleggen van tempels.
Waar ze in Dali helaas niet goed in zijn, is het runnen van hotels. Wat overal een probleem lijkt te zijn is in je computersysteem de enige 7 westerse namen (zonder Chinese tekens dus) te spotten. Daarnaast hebben ze een one-child-policy, dus we zijn vrijwel gegarandeerd de enige familie die met 7 personen kamers geboekt heeft. Wat er in dit hotel specifiek mis ging was iedere vorm van communicatie. Het Engels dat ze spraken bestond voornamelijk uit variaties op “Don’t understand”. Hoewel ze een netjes geplastificeerd blaadje hadden met daarop alle informatie van het hotel, zoals “er is alleen ‘s avonds van 9 tot 11 warm water”, “het ontbijt is van half 7 tot half 9 en we vullen het buffet maar één keer aan, dus zorg dat je op tijd bent”, lieten ze dit pas zien na 5x gevraagd te hebben waarom we geen warm water hadden. Omdat we op dag 3 misschien een beetje gefrustreerd waren toen ze deze informatie verstrekten, hebben ze zich de rest van de tijd iedere keer als er één van ons langs kwam netjes onder de balie verstopt. Je moet ook niet met dat soort grappen komen om half 8 ‘s ochtends na een koude douche. Onze redding was de New Yorkse expat die om de hoek zijn all-day-breakfast-restaurantje runde en sprekend op Jeremy Clarkson leek.
Door de soepele communicatie van het hotel wisten we ook niet precies waar of wanneer we een bus naar Lijiang moesten hebben. We wisten dat het ergens tussen 10 en half 11 ‘s ochtends zou gebeuren dus vanaf de straathoek bij de all-day-breakfast hebben we de deuren van het hotel goed in de gaten gehouden. Rond half 11 verscheen er een vrouwtje met een 5-persoons busje dat duidelijk erg gestresst raakte toen we met z’n 7en buiten stonden. De ‘grote’ bus naar Lijiang vertrok om half 11 vanaf het lokale busstation dus de stress was wederzijds. Nadat ze een ander mannetje met een taxi had gebeld en we dus allemaal vervoerd konden worden, hebben ze ons op de vluchtstrook van de snelweg neergezet, waar wonder boven wonder 5 minuten later de grote bus langskwam. Die stopte netjes midden op de snelweg zodat we spullen in konden laden en alsnog mee naar Lijiang konden.
Lijiang ligt aan de Tibetaanse grens, en dat merk je aan de gebouwen, klederdracht, bergen met sneeuwtoppen op de achtergrond en yak op de menukaarten van restaurantjes. De eerste ochtend zijn we bij de Black Dragon Pool gaan kijken, die werd omschreven als ‘Beste fotolocatie van zuid-west China’. Gelukkig hebben we Bart bij ons met een camera die wordt omschreven als ‘te duur’. Hij is er ook wel heel handig mee.
Vooral ‘s avonds is Lijiang heel druk, met straatmuziek (daarover later meer), foodcourts, zakkenrollers en paarden.
De belangrijkste reden om naar Lijiang te gaan was de Tiger Leaping Gorge hike. Deze is vernoemd naar een oude legende over een tijger die over de kloof heen gesprongen zou zijn. Lijkt me sterk, want de kloof is minimaal 20 meter breed. Vooral de eerste dag was steil klimmen, maar de uitzichten maakten een hoop goed. Gelukkig hadden we ook hier Bart bij ons met zijn camera.
Zoals jullie kunnen zien is het land onbeschrijfelijk mooi. De mensen die er wonen zijn echter keigek. Hieronder een tweede inzicht in de gebrekken van de Chinees (zie ook de vorige post).
Chinezen hebben vaak moeite met de volgende zaken:
- Multitasking: Iedere Chinees heeft zijn eigen 6 m2 om te bedienen in een restaurant. Dit betekent dat zodra je aan de rand van je eigen gebiedje staat, je moet wachten tot een collega het bord van je over komt nemen. Met een beetje pech zit je op plek 4 of 5 in de supply chain en is je eten koud voor het er is.
- Stank: De uitvinding van de zwanenhals is nog niet echt doorgedrongen tot het binnenland van China, wat betekent dat er in de meeste hotelkamers een soort zompige putlucht hangt. Je eet hier toch anders dan in Europa, en een zwanenhals om de directe toegang tot het riool te beperken is na een avond spicy eten geen luxe. Overigens hebben ze sowieso een hoge stank-tolerantie, de geuren die je op straat soms tegenkomt (zelfs van het streetfood) zijn voor een westerling niet te harden.
- Volume: Qua stemvolume hebben de meeste Chinezen maar één of twee standjes, hard en harder. Zodra ze door krijgen dat je geen Chinees verstaat proberen ze het nog eens, maar dan dubbel zo hard. Daarna doen ze gewoon hun ding. Dag of nacht en gehorigheid van hotels maakt ze niet zo veel uit. Terwijl ik dit aan het schrijven was is er een schreeuwende Chinees onze hotelkamer in gerend om het derde bed (waarin ik van plan was te gaan slapen) van de kamer af te halen. Met een hoop Bing translate (Google is geblokkeerd) hebben we geregeld dat we het bed mogen houden, er komt zelfs een extra dekentje op zodat ik nu niet meer op een kale plank hoef te slapen. Xie Xie.
- Muziek: De straatmuzikanten in Lijiang speelden allemaal op een bongo met achtergrondmuziek mee. Vaak vergaten ze dan wel dat je als slagwerker over het algemeen in de maat speelt. Over toonladders of Chinese opera begin ik liever niet.
- Drukte: Ze lopen in de weg. Altijd en overal. Het lijkt wel opzet.
- Familirelaties: De man die onze laundry ging doen staat net aan de deur en vraagt aan Mark “Where is your wife?”, want die gaat natuurlijk over de laundryzaken. Hij bedoelde Linda.
Overigens wel complimenten voor die firewall. We zijn er 10 minuten doorheen geweest en konden in die tijd net een klein Facebookje doen, maar voor we een uur later op een ander vliegveld de wifi probeerden zat het gat al dicht.